Een glas melk
  • melk
  • In de betekenis van ‘vloeistof uit zoogklieren’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
Middelnederlands: melc
Oudnederlands: miluk
Germaans: *meluk-
Indo-Europees: *melg- («strijken, melken»)
  • Verwant in Germaans:
West: Duits: Milch, Engels: milk, Fries: molke
Noord: Oudnoords: mjolk
Deens: mælk, Noors: melk, Nynorsk: mjølk, Zweeds: mjölk; Faeröers/IJslands: mjólk
  • Andere Indo-Europese talen
Baltisch: Litouws: melzu
Italisch: Latijn: mulgere
Keltisch: Oudiers: melg
Slavisch: Russisch: молоко; Slowaaks: mliko, Tsjechisch: mléko; Oudkerkslavisch: meleko, Bulgaars: мляко, Sloveens: mleko
enkelvoud meervoud
naamwoord melk -
verkleinwoord melkje melkjes

de melkv / m

  1. het voedzame vocht uit de melkklieren van vrouwelijke zoogdieren
  2. een witte vloeistof (suspensie) van andere herkomst, bijvoorbeeld van soja of kokosnoot (sojamelk resp. kokosmelk)
  3. (veeteelt), (drinken) zuivelproduct geschikt voor menselijke consumptie
  • Als het melk regent, staan mijn schotels omgekeerd
  • De ( of zijn) melk ( of room) optrekken
Stoett-1496 [2]
Iemand erg in de verleiding brengen
  • Een land van melk en honing zijn
een land waar het goed en voorspoedig leven is
  • Veel in de melk te brokkelen (of brokken) hebben
veel invloed ergens hebben
vervoeging van
melken

melk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van melken
    • Ik melk. 
  2. gebiedende wijs van melken
    • Melk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van melken
    • Melk je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
naamwoord melk -

melk

  1. (drinken) melk


melk

  1. (drinken) melk


melk

  1. (drinken) melk