Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zui·vel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘melkproducten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1288 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord zuivel -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

zuivel m/o

  1. (voeding) verzamelnaam voor melkproducten
    • Het land kampt met een groot gebrek aan zuivel en vlees. 
     In veel winkels zijn ondertussen lege schappen te vinden. Vooral versproducten als zuivel, vlees, fruit en eieren zijn nog moeilijk te krijgen. Dat komt enerzijds doordat de blokkades het onmogelijk maken om de producten aan te vullen en anderzijds doordat de producten die nog beschikbaar zijn bederven en dus weggegooid moeten worden.[2]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen