lach
- Geluid: lach (hulp, bestand)
- IPA: / lɑx / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /lɑχ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /lɑx/
- lach
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lach | lachen |
verkleinwoord | lachje | lachjes |
de lach m
- een vrolijkheidsuiting door middel van het optrekken van de mondhoeken en vaak het voortbrengen van een geluid
- Na een paar lachen ging hij weer verder met zijn werk.
1. een vrolijkheidsuiting door middel van het optrekken van de mondhoeken en vaak het voortbrengen van een geluid
vervoeging van |
---|
lachen |
lach
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lachen
- Ik lach.
- gebiedende wijs van lachen
- Lach!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lachen
- Lach je?
- Het woord lach staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lach" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ lach op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
lach | laches |
lach m