lag
Nederlands
Uitspraak
- [A]Geluid: lag (hulp, bestand)
- IPA: / lɑx / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /lɑχ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /lɑx/
- [B] IPA: / lɑɡ / (1 lettergreep)
Woordafbreking
- lag
Woordherkomst en -opbouw
- [A] lig ww met klinkerwisseling /ɪ/ in /ɑ/
- [B] van Hebreeuws לַ״ג ht (lag), letterwoord dat 33 uitdrukt met de getalswaarden van Hebreeuwse letters als 30 + 3 (ל en ג)
Werkwoord
vervoeging van |
---|
liggen |
[A] lag
- enkelvoud verleden tijd van liggen
- Ik lag.
- Jij lag.
- Hij, zij, het lag.
- Ik lag.
- ▸ Het was een ijskoude nacht en ik werd meerdere malen bibberend wakker. Verbaasd zag ik de volgende ochtend dat er een dun laagje ijs op mijn tent lag.[1]
Gelijkklinkende woorden
Hoofdtelwoord
[B] lag
- (Jiddisch-Hebreeuws) 33 (alleen in onderstaande verbindingen)
Typische woordcombinaties
Gangbaarheid
- Het woord lag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lag" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
Uitspraak
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
lag |
gelag |
volledig |
Werkwoord
lag
- lachen
- «Ek het baie gelag.»
- Ik heb erg gelachen.
- «Ek het baie gelag.»
Engels
enkelvoud | meervoud |
---|---|
lag | lags |
Zelfstandig naamwoord
lag
Afgeleide begrippen
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to lag |
he/she/it | lags |
verleden tijd | lagged |
voltooid deelwoord |
lagged |
onvoltooid deelwoord |
lagging |
gebiedende wijs | lag |
Werkwoord
lag