Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·fe·ri·eur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lager, minder’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • van het Frans [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen inferieur inferieurder inferieurst
verbogen inferieure inferieurdere inferieurste
partitief inferieurs inferieurders -

Bijvoeglijk naamwoord

inferieur [3]

  1. minderwaardig
  2. (militair) lager in rang, ondergeschikt
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen


Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen