• su·pe·ri·eur
  • In de betekenis van ‘hogere in rang’ voor het eerst aangetroffen in 1609.[1]
  • Leenwoord uit Frans supérieur, geleerde ontlening aan Latijn superior ‘hoger’.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord superieur superieuren
verkleinwoord - -

de superieurm

  1. (militair) iemand van hogere rang in een organisatie, baas, chef, meerdere
    • Zijn superieuren waren daar niet tevreden mee. 
  2. letter of cijfer boven de regel
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen superieur superieurder superieurst
verbogen superieure superieurdere superieurste
partitief superieurs superieurders -

superieur

  1. van hogere status of kwaliteit
    • Het bedrijf boekte veel succes met de superieure accu die zij ontwikkeld hadden. 
    • „Op elk terrein waar AI op basis van dezelfde informatie beslissingen neemt als mensen, zal AI altijd absoluut superieure beslissingen nemen.” [3] 
  2. (pejoratief) zich van hogere status of kwaliteit wanend
    • Die superieure toon van hem hangt me al lang de keel uit. 
  3. hoger op de regel geplaatst
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]