bekleden
- be·kle·den
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bekleden |
bekleedde |
bekleed |
zwak -d | volledig |
bekleden
- overgankelijk met stof bedekken
- Ze willen graag de stoelen bekleden, omdat het beter staat.
- overgankelijk een ambt vervullen
- Hij bekleedde een belangrijke post.
- ▸ Mensen die tijdens het overlijden van onze kinderen cruciale posities bekleedden, werden vervangen.[1]
1. met stof bedekken
2. een ambt vervullen
- Het woord bekleden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bekleden" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be