(klemtoonhomogram)

  • over·trek·ken
  • samenstelling van  over bw  en  trekken ww 
    • overtrékken [3]: omdat deze toestand ontstaat als een piloot de stuurknuppel te ver naar achteren trekt
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overtrekken
overtrok
overtrokken
klasse 3 volledig

overtrékken

  1. overgankelijk een nieuwe stoffen bekleding aanbrengen
    • Die meubels kunnen best nog een keer overtrokken worden. 
  2. overgankelijk overdreven voorstellen
    • Volgens de minister was het probleem door de pers zwaar overtrokken. 
  3. overgankelijk (luchtvaart) (van een vliegtuig of vleugel) in een positie brengen waarin vleugels opeens hun draagvermogen verliezen doordat de lucht er niet meer snel vlak overheen stroomt
    • Piloten leren waar ze op moeten letten om een vliegtuig niet te overtrekken. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overtrekken
trok over
overgetrokken
klasse 3 volledig

óvertrekken

  1. ergatief tijdens een lange tocht een gebied, dam, brug of iets dergelijks passeren
    • De Carthagers waren de Alpen overgetrokken en vielen Rome aan. 
    • Het liefst was hij toen de Bergen van Stilte maar ineens overgetrokken, maar dat was niet mogelijk. [1] 
  2. overgankelijk de contouren natekenen
    • De tekening overtrekken met een potlood. 

de overtrekkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord overtrek
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 114
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be