bekleding
- Geluid: bekleding (hulp, bestand)
- IPA: / bəˈkledɪŋ / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /bəˈkledɪŋ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /bəˈkledɪŋ/
- be·kle·ding
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bekleding | bekledingen |
verkleinwoord | bekledinkje | bekledinkjes |
de bekleding v
- een laag stof ter versiering en bescherming aangebracht op een hard oppervlak of een meubelstuk
- De bekleding van die stoel raakt los, die moeten we binnenkort laten repareren.
- ▸ In de voorkamer stond een antiekrode leren chesterfieldfauteuil zij aan zij met een Louis xv -zetel die was voorzien van een oudroze fluwelen bekleding met een rozenmotief, en een voetbankje in ongeveer dezelfde kleur naast een prachtige achttiende-eeuwse salontafel met elegant houtsnijwerk.[1]
- ▸ Gelijktijdig sloeg ze met haar hand op de leren bekleding van de bank.[2]
1. een laag stof ter versiering en berscherming aangebracht op een hard oppervlak of een meubelstuk
- Het woord bekleding staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bekleding" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 17
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be