• ver·vul·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vervullen
vervulde
vervuld
zwak -d volledig

vervullen

  1. ditransitief het (doen) uitkomen van een voorspelling of belofte
    • Hij vervulde daarmee wat hij eerder toegezegd had. 
  2. overgankelijk geheel vullen of doortrekken
    • De heerlijke geur vervulde het gehele gebouw. 
     'Daar stonden ze, helm aan helm, geweer aan geweer, als in steen gehouwen. Ik werd met trots vervuld dat ik het bevel mocht voeren over een handvol mannen die mogelijk in stukken konden worden gereten maar zich niet lieten overwinnen. Op dit soort momenten triomfeert de menselijke geest over de enorme kracht van de materie.[1]


99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be