cumplir
- IPA: /kumˈpliɾ/
- cum·plir
cumplir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
cumplir |
cumplía |
cumplido |
volledig |
- onovergankelijk zijn plicht doen, zijn taak uivoeren
- nakomen, vervullen
- overgankelijk vervullen, volbrengen, kwijten, uitvoeren, voltrekken
- [1] realizar