volbrengen
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
volbrengen | volbrengend |
volbrenging | volbracht |
- Geluid: volbrengen (hulp, bestand)
- vol·bren·gen
- samenstelling van vol en brengen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
volbrengen |
volbracht |
volbracht |
zwak -cht | volledig |
volbrengen
- overgankelijk geheel uitvoeren
- Hij volbracht daarmee een waar meesterwerk.
- tot stand brengen
- Het woord volbrengen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "volbrengen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be