volbracht
- vol·bracht
- vervoeging van volbrengen: voltooid deelwoord
vervoeging van |
---|
volbrengen |
volbracht
- enkelvoud verleden tijd van volbrengen
- Ik volbracht.
- Jij volbracht.
- Hij, zij, het volbracht.
- Ik volbracht.
- voltooid deelwoord van volbrengen
- Het woord volbracht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.