liggen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van liggen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | liggen | te liggen | ||||||
toekomend | zullen liggen | te zullen liggen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben, zijn gelegen | te hebben, zijn gelegen | ||||||
toekomend | gelegen zullen hebben, zijn | gelegen te zullen hebben, zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
liggend | gelegen | ev. lig |
mv. verouderd ligt |
ligge | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | lig | ligt | ligt | ligt | ligt | liggen | liggen | liggen | |
verleden (o.v.t.) | lag | lag | lag | laagt[1] | lag | lagen | lagen | lagen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal liggen | zult/zal liggen | zult/zal liggen | zult liggen | zal liggen | zullen liggen | zullen liggen | zullen liggen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou liggen | zou liggen | zou(dt) liggen | zoudt liggen | zou liggen | zouden liggen | zouden liggen | zouden liggen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |