• lach·sal·vo
enkelvoud meervoud
naamwoord lachsalvo lachsalvo's
verkleinwoord lachsalvootje lachsalvootjes

het lachsalvoo

  1. een zeer luidruchtige lachbui
    • Nieuw hoogtepunt in de discussie is het spraakmakende optreden van Van der Gijp gisterenavond. Vlak voor het laatste blok kondigde Johan Derksen aan dat zijn collega een belangrijke mededeling had. "Ik wil het niet groter maken dan dat het is, maar ik wil vanaf nu verder als Renate", verklaarde Van der Gijp. Wat volgde was een lachsalvo van Derksen en gast Johan Boskamp. [2] 
    • Wieringa was een van de gasten op het jaarlijkse congres voor gemeentebestuurders. Presentator Twan Huys interviewde Wieringa onder meer over criminaliteit en de bedreiging van lokale bestuurders. Als Huys refereert aan de aanslag op het pand van De Telegraaf grapt Wieringa: "Dat werd tijd." Een lachsalvo in de zaal volgt. Huys staat met zijn mond vol tanden. [3] 
    • Een lachsalvo schalt door de ruimte. Wat hebben ze een pret. Wat hebben ze een plezier. Dementerende bewoners van zorgcomplex De Weemelanden in Vriezenveen voelen zich woensdagmiddag weer even als vroeger. [4] 
90 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[5]