• scha·ter·lach
enkelvoud meervoud
naamwoord schaterlach schaterlachen
verkleinwoord schaterlachje schaterlachjes

de schaterlachm

  1. uiting van vreugde
vervoeging van
schaterlachen

schaterlach

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaterlachen
    • Ik schaterlach. 
  2. gebiedende wijs van schaterlachen
    • Schaterlach! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaterlachen
    • Schaterlach je? 
100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be