• scha·ter·la·chen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schaterlachen
schaterlachte
geschaterlacht
zwak -t volledig

schaterlachen

  1. inergatief luidkeels lachen
    • Er werd geschaterlacht na die geestige opmerking. 

de schaterlachenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord schaterlach