• mam·ma
enkelvoud meervoud
naamwoord mamma mamma's
verkleinwoord mammaatje mammaatjes

de mammav

  1. (familie) (informeel) benaming voor vrouwelijke ouder door haar kind
    • Gierend van het lachen gingen we naar beneden, om te ontbijten. Pappa en mamma zaten al aan tafel. Ze probeerden met vertrokken gezichten streng te kijken. ‘Wie heeft dat op zijn geweten?’ vroeg pappa, maar lachte door zijn frons heen. [3]
  2. (anatomie) (medisch) borst van een vrouw met daarin de melkklieren
    • Op 5 maart 2008 werd klaagster door haar huisarts aangemeld bij de mammapoli in verband met verdichting in de linker mamma. [4]
90 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[5]
  1. mamma op website: Etymologiebank.nl
  2. Everdingen, J. van & A. van den Eerenbeemt (eds.)
    Pinkhof Geneeskundig woordenboek 12e druk (2012) Bohn Stafleu van Loghum, Houten; ISBN 978 90 313 9121 9
  3. Thijssen, J.
    "De bok met de vergulde horens" in: Parmentier. jrg. 11 nr. 4 (2002) Stichting Parmentier, Nijmegen
    ; p. 65; geraadpleegd 2018-10-10
  4. Regionaal Tuchtcollege te Zwolle
    "uitspraak 22-03-2013 in zaak 094-2012" (22 maart 2013) op website: rechtspraak.nl
    ; geraadpleegd 2018-10-10
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


mamma v

  1. (familie) mama


  • mam·ma
enkelvoud meervoud
mamma mamme

mamma v

  1. (familie) mama, moeder


mamma v

  1. (anatomie) borst
  2. uier
  3. (plantkunde) knop
  4. (familie) (Martialis) mama, moeder


  • mam·ma

mamma g

  1. (familie) mama, moeder
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   mamma     mamman     mammor     mammorna  
genitief   mammas     mammans     mammors     mammornas