ran

  1. verleden tijd enkelvoud en meervoud van run


ran

  1. water (al dan niet fris)
  2. vloeistof
  3. sap, jus, vocht
  4. melk
  5. putwater


  • ran
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord rán.

ran o

  1. (juridisch) roof
    «Politiet ble i dag utsatt for ran på høylys dag.»
    De politie was vandaag onderworpen aan een roof op klaarlichte dag.
  2. (juridisch) roofoverval
o enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ran     ranet     ran     rana
ranene  
genitief   rans     ranets     rans     ranas
ranenes  


  • ran
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord rán.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ran     ranet     ran     rana
bijvorm: rani  

ran o

  1. (juridisch) roof
  2. (juridisch) roofoverval