• boe·ren·slim·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord boerenslimheid boerenslimheden
verkleinwoord

de boerenslimheidv

  1. een eigenschap die mensen wordt toegeschreven wanneer zij zonder enige vooropleiding te hebben gevolgd een logische redenatie volgen of duidelijk aanvoelen hoe de vork in de steel zit
    • Maar sparren met elkaar, dat doen ze niet. „Ik heb veel respect voor hem als sportman en vind het echt geen onaardige jongen, maar gevoelsmatig heb ik niks met hem. Hij is kort door de bocht, een rauwdouwer met boerenslimheid. Ik zit anders in elkaar, maar gun hem zijn succes.”[1] 
  1. NRC Michiel Dekker 22 augustus 2011