Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lom·perd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lomperd lomperds
verkleinwoord lomperdje lomperdjes

Zelfstandig naamwoord

de lomperdm

  1. (scheldwoord) een onhandig persoon
    • Ach, wat ben je toch een lomperd!  [2]
  2. (scheldwoord) een grof en onbeleefd persoon
    • Ga toch weg, jij lomperd! 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen