• hob·be·zak
enkelvoud meervoud
naamwoord hobbezak hobbezakken
verkleinwoord hobbezakje hobbezakjes

de hobbezakm [3]

  1. (kleding) een heel ruim zittend kledingstuk
    • Wereldwijd zijn er ongeveer 1,5 miljoen mennonieten. In het buitenland zijn veel mennonieten uitermate conservatief, zoals de Pennsylvanian Dutch of de Amish in Amerika, Canada en een klein groepje in de Elzas, die zeer traditioneel leven, gekleed gaan in de meest eenvoudige donkere hobbezakken, zich alleen per paard-en-wagen vervoeren en soms een mobiele telefoon hebben, maar die niet binnenshuis gebruiken. Bij hen is de tijd bevroren. [4]  
  2. (persoon) iemand die lomp en onhandig is
    • Ik strompelde zelf niet voort als een hobbezak op corvee, maar ik ontbeerde dat blijmoedige, schijnbare gebrek aan besef van eigen lichaamsgewicht, zwaartekracht, gewrichten en ondergrond dat Martin had. [5] 
93 % van de Nederlanders;
34 % van de Vlamingen.[6]