Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: daL, daℓ
  • Samenstelling van “l” (liter) met het voorvoegsel “da” (deca-)

dal

  1. (wiskunde), (eenheid) het symbool voor decaliter, gelijk aan 10 liter


dal tussen de bergen
  • dal
  • In de betekenis van ‘vallei’ voor het eerst aangetroffen in 856 [1] [2]
o enkelvoud meervoud
naamwoord dal dalen
verkleinwoord dalletje dalletjes

[A] dal o

  1. (geologie) een laagte in een heuvel- of bergstreek
    • In een dal is er meer kans op overstromingen dan in hoger gelegen gebieden. 
  • pieken en dalen
hele goede en hele slechte periodes / resultaten hebben
  • door een diep dal gaan
een heel moeilijke periode hebben
  • uit het dal klimmen
na een moeilijke periode weer beter worden

[B] dal m

  1. een bepaald soort tegel
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]
  • dal
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord dalr

dal g

  1. (geologie) dal
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   dal     dalen     dale     dalene  
genitief   dals     dalens     dales     dalenes  

    dal

    1. sinds
      «Dal 1963.»
      Sinds 1963.
    • dal
    • Afkomstig van het Oudnoorse woord dalr
    Naar frequentie 6190
      enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   dal     dalen     daler     dalene  
    genitief   dals     dalens     dalers     dalenes  

    dal, m

    1. (geologie) dal
    • dal
    • Afkomstig van het Oudnoorse woord dalr
      enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   dal     dalen     dalar     dalane  

    dal, m

    1. (geologie) dal
    • dal

    dal

    1. mannelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het perfectieve werkwoord dát
    2. mannelijk enkelvoud actief deelwoord van het perfectieve werkwoord dát
    dals enkelvoud meervoud
      onbepaald bepaald onbepaald bepaald
      nominatief     dal     dalen     dalar     dalarna  
      genitief     dals     dalens     dalars     dalarnas  

    dal, g

    1. (geologie) dal