• lied
  • In de betekenis van ‘gezang’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1260 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord lied liederen
verkleinwoord liedje liedjes

het liedo

  1. (muziek) muzikale vorm waarin tekst op muziek wordt verklankt, vaak vormgegeven in couplet en refrein
     Hij sleurde de abt bij zijn haren uit het smalle bed, smeet hem op de vloer en sloeg hem met een roe waar hij hem raken kon, onder het zingen van het lied 'O Pastor Alterne'.[2]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]