• can·to
enkelvoud meervoud
naamwoord canto canto's
verkleinwoord - -

het cantoo

  1. (muziek) (klassiek) tekst die met ritme en melodie ten gehore wordt gebracht, vaak met muzikale begeleiding
    • Terwijl stemmen 2, 3, 4, 5 (alto, tenore, quinto, basso) één na één intreden met een dalende intervallengroep, stijgt de bovenstem (canto) bij elke maat op expressieve wijze met een halve toon, en dat gedurende niet minder dan veertien maten, om dan een neerdalende curve te beginnen, eveneens in seconde-intervallen. [3]
    • In Cecilia, het derde deel van de Erwin-trilogie, was de muziek ook al een belangrijke thematische leidraad, al gaat het in dat boek om meer verheven muziekvormen, zoals de [sic!] canto. [4]
  2. (dichtkunst) hoofstuk in een lang dichtwerk, tegenwoordig ook wel gebruikt als aanduiding voor een zelfstandig lang dichtwerk met een weidse behandeling van een groots thema
    • De makers noemen Shell Shock een ‘dansoratorium’. Twaalf ‘canto’s’ zijn gewijd aan een archetypisch personage dat de geschiedenisboeken niet haalde: de moeder, de wees, de verpleger en de soldaat die doof en doodsbang door bloed en modder baggerde of vermist raakte, viel, deserteerde of toevallig de hel overleefde. [5]
    • Jacqueline is het spoor bijster zoals Dantes dichter in de eerste canto van de Divina Commedia. [6]
    • Ook op het logische niveau bestaat er een tegenstelling tussen de teksten van Prims en Claus. Dat heeft natuurlijk alles te maken met het verschil in genre. De Geschiedenis van Antwerpen is een historische tekst, waarin de gebeurtenissen in chronologische en causale samenhangen worden gepresenteerd; Heer Everzwijn is een canto naar het model van Ezra Pound (men denkt het meest aan de Malatesta-canto's, die ook een heersersfiguur als thema hebben), waarin door middel van fragmenten een tijd wordt opgeroepen in zijn gelijkheid en verschil met onze eigen tijd. [7]
59 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[8]


  • can·to
enkelvoud meervoud
canto cantos

canto m

  1. zang, gezang, (het) zingen, zangkunst
  2. rand, kant, zijkant, boord
  3. korst (v/h brood)
vervoeging van
cantar

canto

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cantar