• volks·lied
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘lied dat leeft bij het volk en door overlevering wordt voortgegeven’ voor het eerst aangetroffen in 1812 [1]
  • samenstelling van  volk  en  lied  met het invoegsel -s-  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord volkslied volksliederen
verkleinwoord volksliedje volksliedjes

het volksliedo

  1. een lied dat dienst doet als symbool voor een volk of een natie
    • Bij de huldiging werd het volkslied van Nederland gezongen. 
     Een blaasorkest speelde ons volkslied en iets wat het Hongaarse volkslied moest zijn.[3]
  2. oud, overgeleverd populair lied
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]