visa
- vi·sa
de visa mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord visum
- Het woord visa staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "visa" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
visa | visas |
visa
- vi·sa
Naar frequentie | 10656 |
---|
visa, v
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van vis
visa, mv
visa, v
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van vise
visa, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van visum
visa, mv
- bepaalde vorm nominatief meervoud van visum
- vi·sa
visa
- onbepaalde wijs, tweede vorm naast vise, zie aldaar
visa
- verouderde spelling of vorm van vise tot 2012