• dal·grond
enkelvoud meervoud
naamwoord dalgrond dalgronden
verkleinwoord

de dalgrondm

  1. de zandige ondergrond die vrijkomt wanneer een laag veen geheel is afgegraven, en wanneer die vervolgens wordt vermengd met bonkaarde (de bovenste halve meter van het veen, dat niet geschikt is voor het maken van turf)
    • De provincie Groningen is al jaren wanhopig bezig om, bij gebrek aan andere middelen van bestaan, het toerisme in de provincie te stimuleren (neem bijvoorbeeld het bronnenbad in Nieuweschans). Het is onbegrijpelijk dat de exotische veenkoloniale architectuur, die blijkbaar op de schrale dalgrond wel goed gedijd heeft, niet tot speerpunt van dit toeristisch beleid wordt verheven. Hopelijk is dit boekje van Van Mondfrans een eyeopener, en de start van gedegen architectuur-historisch onderzoek naar en behoud van deze opmerkelijke 'monumenten' van vooroorlogs modernisme.[2] 
    • De boerenbedrijven liggen er dan heel wat florissanter bij en er worden niet minder dan zeven typen onderscheiden in het Groningse. Tot in de negentiende eeuw overheerste de veeteelt in de provincie, maar onder andere door het in cultuur brengen van de "dalgronden' na de vervening, door verbetering van de ontwatering en door buitenlandse vraag naar akkerbouwprodukten evenaarde de oppervlakte bouwland die van het grasland al rond 1850, om deze vervolgens volledig te overvleugelen. Het resultaat was ernaar, want dank zij de sterk toegenomen welstand der boeren zijn thans vele akkerbouwbedrijven monumentaal van karakter.[3]  
69 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Kreil 7 Paul Steenhuis boek van Hoogezand tot Stadskanaal'. Tekst'Zeven Oprij 6 september 1990
  3. NRC A.F.J. Niemeijer 12 juni 1993
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be