walvis
Niet te verwarren met: Walvis |
- wal·vis
- erfwoord via Middelnederlands walvisch / walvisc van Oudnederlands walfisk, een samenstelling van wal zn "walvis" en fisk zn "vis" in de betekenis van ‘walvisachtige’ aangetroffen vanaf 1163 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | walvis | walvissen |
verkleinwoord | walvisje | walvisjes |
de walvis m
- (walvisachtigen) benaming voor zoogdieren uit de onderorde Cetacea , de gemeenschappelijke naam voor een groep van circa 80 soorten geheel in het water levende zoogdieren
- ‘Wat denk je van… bijvoorbeeld een walvis? Wat als ik een verhaaltje vertelde over een zoogdier dat onder water leeft, in de zee, en dat dier gebruikt sonar en zingt liedjes en is zó groot; zijn hart is even groot als een auto, en je zou door zijn aderen kunnen zwemmen. Dat is net zo sprookjesachtig als elfjes, toch?’ [4]
1. benaming voor zoogdieren uit de onderorde Cetacea
- Het woord walvis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "walvis" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ walvis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "walvis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Psychologie Magazine 15 mei 2019 Roos Vonk Verwondering
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be