• wal·vis·ach·tig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen walvisachtig walvisachtiger walvisachtigst
verbogen walvisachtige walvisachtigere walvisachtigste
partitief walvisachtigs walvisachtigers -

walvisachtig

  1. lijkend op een groot zoogdier dat in zee leeft, behorend tot de infraorde Cetacea  
     Door dit verbod steeg de prijs van walvisvlees in Japan aanzienlijk en werd de markt voor walvisachtig vlees buitengewoon lucratief.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Dick van Eijk
    “Markt voor walvisachtig vlees is lucratief” (5 juli 1990) op nrc.nl