(klemtoonhomogram)

  • over·val
enkelvoud meervoud
naamwoord overval overvallen
verkleinwoord overvalletje overvalletjes

de óvervalm

  1. plotselinge aanval, gewoonlijk van misdadige aard
    • Bij deze overval werd twee miljoen buitgemaakt. 
    • Een overval met dodelijke afloop, vier verdachten, maar tegen een van hen is weinig bewijs. Dan zet de officier van justitie druk op de zaak en verklaart de rechter het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk, iets dat zelden voorkomt. Donderdag oordeelt het gerechtshof over de rol van het OM. [2] 
     Als je naar de cijfers kijkt, zijn er sindsdien kleine stapjes vooruitgezet, concludeert Rijnmond. Het aantal uitkeringen daalt. Er zijn meer mensen met een betaalde baan of vrijwilligerswerk. De Cito-scores op de basisschool zijn verbeterd. Het aantal voortijdige schoolverlaters is gedaald van 14 naar 9 procent. De overlast van jongeren op straat neemt af en er zijn minder high impact crimes (woninginbraak, overvallen, straatroof en geweldsmisdrijven).[3]
  2. (bedrijfskunde) poging tot de overname van een bedrijf tegen de zin van de bestuurders daarvan
vervoeging van
overvallen

óverval

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overvallen
    • ... dat ik óverval. 
vervoeging van
overvallen

overvál

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overvallen
    • Ik overval. 
  2. gebiedende wijs van overvallen
    • Overval! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overvallen
    • Overval je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Freek Schravesande 24 juli 2019 Een overval, een getuige en een aanklager die wil scoren
  3.   Weblink bron “Oud-Crooswijk was armste wijk, miljoenen verder gaat het iets beter” (02-10-2021), NOS
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be