overvallen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van overvallen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overvallen | over te vallen | ||||||||
toekomend | zullen overvallen over zullen vallen |
te zullen overvallen over te zullen vallen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overgevallen | te hebben overgevallen | ||||||||
toekomend | overgevallen zullen hebben | overgevallen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
overvallend | overgevallen | ev. val over |
mv. verouderd valt over |
valle over (bijzin) overvalle | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | val over | valt over | valt over | valt over | valt over | vallen over | vallen over | vallen over | |||
verleden (o.v.t.) | viel over | viel over | viel over | viel over | viel over | vielen over | vielen over | vielen over | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overvallen | zult/zal overvallen | zult/zal overvallen | zult overvallen | zal overvallen | zullen overvallen | zullen overvallen | zullen overvallen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overvallen | zou overvallen | zou(dt) overvallen | zoudt overvallen | zou overvallen | zouden overvallen | zouden overvallen | zouden overvallen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | overval | overvalt | overvalt | overvalt | overvalt | overvallen | overvallen | overvallen | |||
verleden (o.v.t.) | overviel | overviel | overviel | overviel | overviel | overvielen | overvielen | overvielen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overvallen over zal vallen |
zult/zal overvallen over zult/zal vallen |
zult/zal overvallen over zult/zal vallen |
zult overvallen over zult vallen |
zal overvallen over zal vallen |
zullen overvallen over zullen vallen |
zullen overvallen over zullen vallen |
zullen overvallen over zullen vallen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overvallen over zou vallen |
zou overvallen over zou vallen |
zou(dt) overvallen over zou(dt) vallen |
zoudt overvallen over zoudt vallen |
zou overvallen over zou vallen |
zouden overvallen over zouden vallen |
zouden overvallen over zouden vallen |
zouden overvallen over zouden vallen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overgevallen | hebt overgevallen | hebt/heeft overgevallen | hebt overgevallen | heeft overgevallen | hebben overgevallen | hebben overgevallen | hebben overgevallen | |||
verleden (v.v.t.) | had overgevallen | had overgevallen | had overgevallen | hadt overgevallen | had overgevallen | hadden overgevallen | hadden overgevallen | hadden overgevallen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overgevallen hebben | zal/zult overgevallen hebben | zult/zal overgevallen hebben | zult overgevallen hebben | zal overgevallen hebben | zullen overgevallen hebben | zullen overgevallen hebben | zullen overgevallen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overgevallen hebben | zou overgevallen hebben | zou/zoudt overgevallen hebben | zoudt overgevallen hebben | zou overgevallen hebben | zouden overgevallen hebben | zouden overgevallen hebben | zouden overgevallen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm overgevallen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt overgevallen | er is overgevallen | |||||||||
verleden | er werd overgevallen | er was overgevallen | |||||||||
toekomend | er zal overgevallen worden | er zal overgevallen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou overgevallen worden | er zou overgevallen zijn | |||||||||
lijdende vorm overgevallen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overgevallen worden | overgevallen te worden | ||||||||
toekomend | overgevallen zullen worden | overgevallen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | overgevallen zijn | overgevallen te zijn | ||||||||
toekomend | overgevallen zullen zijn | overgevallen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word overgevallen | wordt overgevallen | wordt overgevallen | wordt overgevallen | wordt overgevallen | worden overgevallen | worden overgevallen | worden overgevallen | |||
verleden (o.v.t.) | werd overgevallen | werd overgevallen | werd overgevallen | werdt overgevallen | werd overgevallen | werden overgevallen | werden overgevallen | werden overgevallen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overgevallen worden | zult overgevallen worden | zult overgevallen worden | zult overgevallen worden | zal overgevallen worden | zullen overgevallen worden | zullen overgevallen worden | zullen overgevallen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overgevallen worden | zou overgevallen worden | zou/zoudt overgevallen worden | zoudt overgevallen worden | zou overgevallen worden | zouden overgevallen worden | zouden overgevallen worden | zouden overgevallen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben overgevallen | bent overgevallen | bent/is overgevallen | zijt overgevallen | is overgevallen | zijn overgevallen | zijn overgevallen | zijn overgevallen | |||
verleden (v.v.t.) | was overgevallen | was overgevallen | was overgevallen | waart overgevallen | was overgevallen | waren overgevallen | waren overgevallen | waren overgevallen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overgevallen zijn | zult overgevallen zijn | zult overgevallen zijn | zult overgevallen zijn | zal overgevallen zijn | zullen overgevallen zijn | zullen overgevallen zijn | zullen overgevallen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overgevallen zijn | zou overgevallen zijn | zou/zoudt overgevallen zijn | zoudt overgevallen zijn | zou overgevallen zijn | zouden overgevallen zijn | zouden overgevallen zijn | zouden overgevallen zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van overvallen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overvallen | te overvallen | ||||||||
toekomend | zullen overvallen | te zullen overvallen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overvallen | te hebben overvallen | ||||||||
toekomend | overvallen zullen hebben | overvallen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
overvallend | overvallen | ev. overval |
mv. verouderd overvalt |
overvalle | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | overval | overvalt | overvalt | overvalt | overvalt | overvallen | overvallen | overvallen | |||
verleden (o.v.t.) | overviel | overviel | overviel | overviel | overviel | overvielen | overvielen | overvielen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overvallen | zult/zal overvallen | zult/zal overvallen | zult overvallen | zal overvallen | zullen overvallen | zullen overvallen | zullen overvallen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overvallen | zou overvallen | zou(dt) overvallen | zoudt overvallen | zou overvallen | zouden overvallen | zouden overvallen | zouden overvallen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overvallen | hebt overvallen | hebt/heeft overvallen | hebt overvallen | heeft overvallen | hebben overvallen | hebben overvallen | hebben overvallen | |||
verleden (v.v.t.) | had overvallen | had overvallen | had overvallen | hadt overvallen | had overvallen | hadden overvallen | hadden overvallen | hadden overvallen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overvallen hebben | zal/zult overvallen hebben | zult/zal overvallen hebben | zult overvallen hebben | zal overvallen hebben | zullen overvallen hebben | zullen overvallen hebben | zullen overvallen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overvallen hebben | zou overvallen hebben | zou/zoudt overvallen hebben | zoudt overvallen hebben | zou overvallen hebben | zouden overvallen hebben | zouden overvallen hebben | zouden overvallen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm overvallen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt overvallen | er is overvallen | |||||||||
verleden | er werd overvallen | er was overvallen | |||||||||
toekomend | er zal overvallen worden | er zal overvallen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou overvallen worden | er zou overvallen zijn | |||||||||
lijdende vorm overvallen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overvallen worden | overvallen te worden | ||||||||
toekomend | overvallen zullen worden | overvallen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | overvallen zijn | overvallen te zijn | ||||||||
toekomend | overvallen zullen zijn | overvallen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word overvallen | wordt overvallen | wordt overvallen | wordt overvallen | wordt overvallen | worden overvallen | worden overvallen | worden overvallen | |||
verleden (o.v.t.) | werd overvallen | werd overvallen | werd overvallen | werdt overvallen | werd overvallen | werden overvallen | werden overvallen | werden overvallen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overvallen worden | zult overvallen worden | zult overvallen worden | zult overvallen worden | zal overvallen worden | zullen overvallen worden | zullen overvallen worden | zullen overvallen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overvallen worden | zou overvallen worden | zou/zoudt overvallen worden | zoudt overvallen worden | zou overvallen worden | zouden overvallen worden | zouden overvallen worden | zouden overvallen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben overvallen | bent overvallen | bent/is overvallen | zijt overvallen | is overvallen | zijn overvallen | zijn overvallen | zijn overvallen | |||
verleden (v.v.t.) | was overvallen | was overvallen | was overvallen | waart overvallen | was overvallen | waren overvallen | waren overvallen | waren overvallen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overvallen zijn | zult overvallen zijn | zult overvallen zijn | zult overvallen zijn | zal overvallen zijn | zullen overvallen zijn | zullen overvallen zijn | zullen overvallen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overvallen zijn | zou overvallen zijn | zou/zoudt overvallen zijn | zoudt overvallen zijn | zou overvallen zijn | zouden overvallen zijn | zouden overvallen zijn | zouden overvallen zijn |