(klemtoonhomogram)

  • over·val·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overvallen
overviel
overvallen
klasse 7 volledig

overvállen

  1. bij verrassing iemand belagen of overweldigen
  2. bij verrassing een pand (bank, woning e.d.) aanvallen (om bijv. te beroven)
    • De bank hoeft niet meer overvallen te worden als zij bankroet is. 
  3. (figuurlijk) zodanig verrassen en verbazen dat je er niet direct een antwoord op hebt
     Haar simpele antwoord overviel me een beetje.[1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overvallen
viel over
overgevallen
klasse 7 volledig

óvervallen

  1. naar een bepaalde kant vallen.
    • De totempaal is overgevallen door de sterke windvlaag. 
  2. (verouderd) naar de vijand overlopen Arch. (1811) [2].

de óvervallenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord overval
vervoeging van: overvállen…
geen verbogen vorm

overvallen

  1. voltooid deelwoord van overvállen
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Nederduitsch taalkundig woordenboek. P. Weiland 1807-1811
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be