robar
- IPA: /roˈβaɾ/
- ro·bar
robar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
robar |
robaba |
robado |
volledig |
- onovergankelijk te veel geld rekenen, afzetterij
- overgankelijk stelen, roven
- beroven, bestelen
- afzetten
- ontvoeren
robar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
robar |
robaba |
robado |
volledig |