• ont·voe·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontvoeren
ontvoerde
ontvoerd
zwak -d volledig

ontvoeren

  1. overgankelijk wederrechtelijk en onder dwang iemand weghalen
    • Hij werd ontvoerd door een groep krijgszuchtige bandieten. 
vervoeging van
ontvaren

ontvoeren

  1. meervoud verleden tijd van ontvaren
    • Wij ontvoeren. 
    • Jullie ontvoeren. 
    • Zij ontvoeren. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be