• kid·nap·per
enkelvoud meervoud
naamwoord kidnapper kidnappers
verkleinwoord kidnappertje kidnappertjes

de kidnapperm

  1. iemand die mensen kidnapt of ontvoert
    • De kidnapper dreigde het kind te vermoorden als de politie zou optreden. 
97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA:
    • (Verenigd Koninkrijk) /ˈkɪd.næ.ˌpə/
    • (Verenigde Staten) /ˈkɪd.næ.ˌpɚ/
  • kid·nap·per
enkelvoud meervoud
kidnapper kidnappers

kidnapper

  1. kidnapper, ontvoerder


  • IPA: /ˌkid.na.ˈpe/
  • kid·nap·per
  • Ontleend aan het Engelse to kidnap ("ontvoeren").
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kidnapper
/kidnape/
kidnappais
/kidnapɛ/
kidnappé
/kidnape/
eerste groep volledig

kidnapper

  1. kidnappen, ontvoeren


  • kid·nap·per
Naar frequentie 12002

kidnapper

  1. tegenwoordige tijd van kidnappe