• over·vie·len
vervoeging van
overvallen

overvielen

  1. meervoud verleden tijd van overvallen
    • Wij overvielen. 
    • Jullie overvielen. 
    • Zij overvielen. 
vervoeging van
overvallen

overvielen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van overvallen
    • ...dat wij overvielen. 
    • ...dat jullie overvielen. 
    • ...dat zij overvielen.