Nederlands

 
machines betrokken bij de [2] wegenbouw
Uitspraak
Woordafbreking
  • we·gen·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wegenbouw
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de wegenbouwm

  1. het vakgebied dat zich bezighoudt met het bouwen van wegen. Het is een toegepaste wetenschap en onderdeel van de civiele techniek.
    • Hij heeft wegenbouw gestudeerd aan de technische universiteit van Delft. 
  2. alles wat betrekking heeft op het aanleggen van wegen
    • Het bouwbedrijf was vooral actief in de wegenbouw. 
  3. de bedrijfstak die zich richt op het aanleggen van wegen
    • Er zijn veel mensen in de wegenbouw werkzaam. 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen