eraan
- er·aan
- samenstelling van er bw en aan vz
vnw. bijw. | ||
---|---|---|
voorzetselbijwoord | aan | |
persoonlijk | eraan | |
aanwijz. | nabij | hieraan |
veraf | daaraan | |
vragend/betrekk. | waaraan |
(scheidbaar)
eraan
- eraan gaandoodgaan
- eraan komenal onderweg zijn
- eraan komen fietsen, hollen, lopen enzal onderweg zijn op de beschreven manier
- eraan moeten gelovenje ergens bij neer moeten leggen, overlijden
- ∗ Op de derde avond was het grote moment aangebroken: helemaal alleen in mijn tent de nacht doorbrengen. Ik kon het niet langer uitstellen of ontwijken, deze nacht zou ik eraan moeten geloven.[1]
- eraan toegaanhoe iets gebeurd
- eraan toezijnhoe de conditie van iemand is, ergens behoefte aan hebben
- eraan zijnmoe zijn
- met alles erop en eraanhelemaal compleet
- Het woord eraan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eraan" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be