• paas·ei
enkelvoud meervoud
naamwoord paasei paaseieren
verkleinwoord paaseitje paaseitjes

het paaseio

  1. een ei van chocolade of suiker dat op of omstreeks Pasen gegeten wordt
    • De kinderen aten bij het ontbijt paaseieren. 
  2. een ter gelegenheid van Pasen gekleurd en versierd kippenei
    • De ouders gingen met z'n allen paaseieren verven. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be