Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: ó, ò, ô, ö, ő, ø, , œ, ɶ, ο, о

o

  1. vijftiende letter van het Latijnse alfabet.




  • o
  • In de betekenis van ‘tussenwerpsel: uitroep van verrukking, smart e.d.’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord  o  o's
verkleinwoord o'tje o'tjes

de ov / m

  1. (taalkunde) de vijftiende letter van het alfabet

o!

  1. drukt verbazing uit
    • "O!" riep ze geschrokken 
  2. luidt een vocatief in
    • O, Nederland! Wat hou ik van je! 
  3. drukt droefenis uit
    • O was ik maar bij moeder thuisgebleven. 


o

  • (taalkunde) o (de vijftiende letter van het Anglo-Normandische alfabet)


o m enk

  1. de


o

  1. of


o

  1. of


o

  1. of


  • o

o

  1. o


enkelvoud meervoud
o o's

o

  1. o


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  o     l'o     —     —  

o m

  1. o


o

  1. of


o m enk

  1. de

o

  1. hem


o

  1. of


o

  1. hij, zij, het.


o

  1. of


o

  1. of
  • Hebreeuwse transcriptie: או.


o

  1. aha


o

  1. en


  • Afgeleid van het Angelsaksische an / ān

o

  1. een, één


  • o
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *o(b)

o

  1. om


o m enk

  1. de

o

  1. hem, het.


o v enk

  1. een

o

  1. haar


o

  1. of


  • Afgeleid van het Middelengelse of

o

  1. van


o

  1. of


  • o
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *o(b)

o

  1. –; drukt een verschil uit


o

  1. of


o

  1. of


o

  1. of


 
o in Sitelen Pona
  • o

o

  1. gebruikt voor het aangeven van wensen en opdrachten


  • o
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *o(b)

o + accusatief

  1. –; drukt een verschil uit
    «Je o dvacet let mladší než její manžel.»
    Zij is twintig jaar jonger dan haar echtgenoot.
  2. tegen, op, aan; drukt contact met iets uit
    «Popálit se o kamna.»
    Hij heeft zich aan de kachel gebrand.

o + locatief

  1. over; wat betreft
    «O tomhle se s tebou nebudeme bavit.»
    Daar'over zullen we met jou niet praten.
  2. om; als aanduiding van het tijdstip waarop gebeurt
    «Přišla o páté hodině.»
    Zij is om vijf uur aangekomen.
  3. van; drukt een hoeveelheid uit
    «Sestrojil obdélník se stranou o délce 5 cm.»
    Hij construeerde een rechthoek met zijden van 5 cm lang.
  4. met; drukt een middel uit
    «Chodil o holi.»
    Hij liep met een stok.

o

  1. o; drukt verbazing uit


  hij, zij, het  
  nominatief     o  
  genitief     onun  
  datief     ona  
  accusatief     onu  
  locatief     onda  
  ablatief     ondan  

o

  1. hij, zij, het.