v/m klein vaartuig
m/v laars die tot net boven de enkels komt
  • boot
enkelvoud meervoud
naamwoord boot boten
verkleinwoord bootje bootjes

de bootv / m

  1. (scheepvaart) klein vaartuig
    • Ik vaar in het weekend met mijn boot. 
     In haar belevenis waren de langsvarende boten immens groot geweest en de golven die zij veroorzaakten reusachtig.[6]
enkelvoud meervoud
naamwoord boot boots
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als leenwoord.

de bootv / m

  1. (schoeisel) laars die tot net boven de enkels komt
    • De boot is voorzien van een brede schapenwollen boord. [7]
vervoeging van
boten

boot

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van boten
  2. gebiedende wijs van boten
vervoeging van
booten

boot

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van booten
  2. gebiedende wijs van booten
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[8]


enkelvoud meervoud
boot boots

boot

  1. (schoeisel) laars