• vaar·tuig
enkelvoud meervoud
naamwoord vaartuig vaartuigen
verkleinwoord vaartuigje vaartuigjes

het vaartuigo

  1. een drijvend vervoermiddel in principe voor de verplaatsing over wateroppervlakten, met uitzondering van luchtvaartuig en ruimtevaartuig (dus ook door de lucht of het luchtledige)
    • Het zelfgemaakte vlot bleek geen zeewaardig vaartuig te zijn. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]