vaartuig
- Geluid: vaartuig (hulp, bestand)
- IPA: / ˈvartœyx / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈvaːrtœyx/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈvaːrtœx/
- vaar·tuig
- In de betekenis van ‘vervoermiddel op water’ voor het eerst aangetroffen in 1625.[1]
- samenstelling van varen ww en tuig zn .[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vaartuig | vaartuigen |
verkleinwoord | vaartuigje | vaartuigjes |
het vaartuig o
- een drijvend vervoermiddel in principe voor de verplaatsing over wateroppervlakten, met uitzondering van luchtvaartuig en ruimtevaartuig (dus ook door de lucht of het luchtledige)
- Het zelfgemaakte vlot bleek geen zeewaardig vaartuig te zijn.
1. vervoermiddel op water
- Het woord vaartuig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vaartuig" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "vaartuig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ vaartuig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be