Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boots·schoen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bootsschoen bootsschoenen
verkleinwoord bootsschoentje bootsschoentjes

Zelfstandig naamwoord

de bootsschoenm

  1. (scheepvaart) Plaat die buiten boord wordt gehangen en waartegen de boot rust als zij uit het water wordt geheven (om gebreeuwd of geteerd te worden)

Gangbaarheid

Verwijzingen