• boots·maat
enkelvoud meervoud
naamwoord bootsmaat bootsmaten
verkleinwoord bootsmaatje bootsmaatjes

de bootsmaatm

  1. (scheepvaart) bemanningslid van een schip met de laagste rang
     Ik maakte de overtocht als bootsmaatje.[1]
  2. onderofficier belast met de zorg van het tuig van de grote mast
  1. Victoria Holt
    “Vlucht van de zeven zwaluwen” (1992), Saga, ISBN 9788726484892