passagiersboot
  • pas·sa·giers·boot
enkelvoud meervoud
naamwoord passagiersboot passagiersboten
verkleinwoord passagiersbootje passagiersbootjes

de passagiersbootv / m

  1. (scheepvaart) boot waarin mensen worden vervoerd; boot voor reizigers
     En ja hoor, om twee uur 's middags meert de Pjotr Alabin aan, een passagiersboot uit de jaren vijftig, vernoemd naar een voormalige gouverneur van Samara.[2]
     De uitgeprocedeerde asielzoekers worden opgevangen in een voormalig hotel en op een passagiersboot. De inrichting is sober. De asielzoekers zitten met maximaal drie mensen op een kamer. Ze krijgen 30 euro per week en moeten daar zelf boodschappen van doen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact  , ISBN 9789045024875
  3.   Weblink bron “De worsteling met de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers” (04-06-2018), NOS