Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·to·boot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord autoboot autoboten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de autobootv / m

  1. (scheepvaart) schip waarmee grote aantallen auto's worden getransporteerd vanaf de plaats waar ze gemaakt zijn
     K-Line moet veel autoschepen afstoten: elf car carriers (capaciteit 5.500 auto’s per boot) gaan terug naar de leasemaatschappij, zes worden er gesloopt. Er blijven nog 74 autoboten over.[2]
  2. (scheepvaart) klein, snel motorvaartuig voor binnenwateren
     Zoals in alles ging Erica - zo heette ze - hem ook voor naar dit wufte huis om er met een haar eigen vanzelfsprekendheid gebruik te maken van de weelde van een autoboot met waterskies, (…).[3]
  3. (verkeer) voertuig dat zowel op de weg als in het water gebruikt kan worden
     De sQuba kan zo van het land in het water worden gereden. Eerst blijft hij drijven, tot de bestuurder het water binnen laat. Dan zinkt het voertuig met open dak tot tien meter diepte en blijft daar vliegen. De bestuurder moet natuurlijk niet vergeten zijn zuurstofmasker op te zetten. De autoboot wordt aangedreven door elektromotoren met oplaadbare lithium-ion-accu’s en stoot geen uitlaatgassen uit.[4]
Synoniemen
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Marc Hijink
    “Een verlaten haven viert feest” (7 juli 2009) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Frans Verpoorten e.a.
    Joyce & Co : L'art ou les caresses in: Maatstaf., jrg 25 nr. 5/6 (mei/juni 1977), De Arbeiderspers, Amsterdam, p. 106 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  
  4.   Weblink bron “Snorkelen in Bond-stijl” (15 februari 2008) op nrc.nl