Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·boot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord visboot visboten
verkleinwoord visbootje visbootjes

Zelfstandig naamwoord

visboot v/m [1]

  1. een kleine boot voor de amateurvisser
    • We gaan even terug in de tijd. In 1985 zat Ruud Janssen op de MTS en moest hij een praktijkopdracht doen. Hij maakte een visboot voor zijn vader. [2] 
    • Een goede nieuwe buitenboordmotor is altijd lichter, sneller en zuiniger. Het wordt echter bijzonder als de nieuwe telg liefst 25% lichter is dan haar voorgangers. Dat lukt Yamaha met de nieuwe F25G. VRIJ testte de nieuwe motor achter een Zweedse aluminium lichtgewicht visboot, de Linder Catch 445. [3] 
    • Qua uitstraling doet deze boot nauwelijks onder voor die andere Amerikaan, de ’onzinkbare visboot der visboten’, maar je hoeft er aanzienlijk korter voor te sparen. [4] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Telegraaf JANOUK VERMAAS 09 mei 2016 Het verhaal achter Kukeltje
  3. De Telegraaf EPCO ONGERING 03 jun. 2017 Op alle fronten beter
  4. De Telegraaf ALFRED BOER 12 aug. 2017 Vissen in stijl
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be