Nederlands

 
[2] bootvorm
Uitspraak
Woordafbreking
  • boot·vorm
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bootvorm bootvormen
verkleinwoord bootvormpje bootvormpjes

Zelfstandig naamwoord

de bootvormm

  1. (scheepvaart) het uiterlijk van een boot
  2. van iets dat geen boot is: de vorm van een boot hebbend

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be