Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bus·boot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord busboot busboten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de busbootv / m

  1. een autobus die ook als boot kan varen
     Reizigers op Schiphol kunnen vanaf woensdag per amfibiebus Amsterdam bekijken. De dienstregeling van de nieuwe busboot van rederij Lovers zou 20 juli al ingaan, maar liep vertraging op.[1]
     Splashtours, bekend van de knalgele amfibiebus in Rotterdam, breidt uit naar Amsterdam. Het bedrijf laat een tweede busboot bouwen, die volgend jaar op het IJ gaat varen.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Amfibiebus Amsterdam later op pad dan gepland” (16-08-2011), Reformatorisch Dagblad
  2.   Weblink bron
    Sander van der Werff
    “Rotterdamse amfibiebus gaat varen in het IJ” (14 juni 2018), Het Parool
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be